Eerst de achtergrond. Een verdachte dient voorafgaande aan het verhoor door de politie te worden gewezen op zijn recht op bijstand door een advocaat. Een dergelijk consultatierecht is eerst aangenomen door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg in zijn uitspraak van 27 november 2008 van Salduz tegen Turkije. Naar aanleiding hiervan heeft de Hoge Raad op 30 juni jl. geoordeeld dat elke verdachte voor het eerste verhoor door de politie expliciet moet worden gewezen op zijn recht om een advocaat te raadplegen. Er wordt door de Hoge Raad geen recht vastgesteld op bijstand door een advocaat tijdens het verhoor. Als het een minderjarige verdachte betreft bestaat er wel weer een recht voor de verdachte om zich te laten bijstaan door een advocaat tijdens het verhoor.
Indien de verdachte niet is gewezen op dit consultatierecht leidt dit verzuim volgens de Hoge Raad in beginsel tot bewijsuitsluiting van de verklaringen die zijn afgelegd voordat de verdachte een raadsman kon raadplegen. De Hoge Raad stelt dat in een dergelijk geval een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Dat kan betekenen dat, als er buiten een bekennende verklaring van de verdachte onvoldoende bewijs is, de verdachte moet worden vrijgesproken. Klik hier voor de uitspraak van de Hoge Raad.
Op 5 augustus jl. heeft de rechtbank in Leeuwarden uitspraak gedaan mede aanleiding van de vraag hoe zaken moeten worden beoordeeld waarin het eerste verhoor van de verdachte plaatsvond (ruim) voor de uitspraken van het EHRM en de Hoge Raad en waarin de verdachte niet gewezen was op zijn recht om een advocaat te raadplegen, alvorens de verdachte zou worden verhoord. Het ging om een 38-jarige inwoner van Drachten die in januari 2008 werd aangehouden op verdenking van het bezit en handel van speed en XTC.
Officier van justitie mr. E. Boelen stelde ter zitting op 22 juli jl. dat het verhoor reeds plaatsvond in januari 2008 en dat de politie op dat moment niet kon weten dat een dergelijk consultatierecht bestond. Volgens de aanklager is het voorschrift van de Hoge Raad om die reden dan ook niet van toepassing op zaken van voor de uitspraak van de Hoge Raad. Bovendien, zo stelde hij, zou het betekenen dat in bijna alle zaken van voor de uitspraken van het EHRM en de Hoge Raad bewijsuitsluiting zou volgen, hetgeen maatschappelijk niet aanvaardbaar is.
Raadsman mr. Tjalling van der Goot betoogde daarentegen dat het consultatierecht er volgens de Hoge Raad altijd al is geweest, maar pas nu is ´gevonden`. Ook in zaken van voor de uitspraak van de Hoge Raad moet dit recht worden toegepast. Verdachten moeten immers onder hetzelfde recht berecht worden.
De politierechter heeft schriftelijk vonnis gewezen. Zij constateert dat de verdachte niet is gewezen op zijn recht een advocaat te benaderen. Dat leidt volgens haar tot uitsluiting van de verklaringen voor het bewijs. Daags na het eerste verhoor is de verdachte echter bezocht door een piketadvocaat. Alle na dit bezoek afgelegde verklaringen kunnen wel voor het bewijs gebruikt worden. In dit concrete geval waren de door de verdachte afgelegde verklaringen na het bezoek door de piketadvocaat in samenhang met overig bewijsmateriaal in de visie van de rechter voldoende voor een bewezenverklaring.
De uitspraak is principieel. Vóór 2009 wees de politie een verdachte vrijwel nooit op zijn recht een advocaat te consulteren, domweg omdat de politie van dit recht geen weet had. Nu de Hoge Raad recentelijk heeft geoordeeld dat dit recht bestaat, kan dat in veel zaken waarin het eerste verhoor vóór 2009 plaatsvond leiden tot vrijspraak. Alleen indien de verdachte in zo´n geval ter zitting zijn bij de politie afgelegde (bekennende) verklaringen alsnog bevestigt, heeft het verzuim om de verdachte te wijzen op zijn consultatierecht geen gevolgen.
De uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden is nog niet gepubliceerd.