Op 25 september jl. heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een in een jeugdstrafzaak opgestelde rapportage door de raad voor de Kinderbescherming (RvdK) in beginsel niet voor het bewijs mag worden gebruikt. Goed nieuws? Nee, want de Hoge Raad keurt in dezelfde uitspraak een toegepaste U-bocht constructie door het horen van de raadsonderzoeker ter terechtzitting goed. Daarmee kan de verklaring van deze raadsonderzoeker ter zitting voor het bewijs worden gebruikt. Jeugdigen kunnen door deze uitspraak geadviseerd worden niets tegen de RvdK te zeggen over de feiten en zich in het algemeen terughoudend op te stellen jegens de raadsonderzoeker. Het gaat ten koste van een goede beoordeling door de kinderrechter van alle relevante aspecten in een jeugdzaak. Vertrouwen tussen de RvdK en de jeugdige is de basis voor een goede voorlichting aan de rechter.
Het betreft een zaak tegen een cliënt, een destijds 14-jarige jongen uit Amsterdam. Het gerechtshof in Amsterdam veroordeelde de jongeman wegens diefstal van snoep uit de Albert Heijn. De jongen legde geen bekentenis af. Zoals te doen gebruikelijk in jeugdzaken is door een onderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming een rapport ten behoeve van de rechter opgesteld. In deze rapportage refereert de raadsonderzoeker aan een gesprek met de jeugdige waarin hij het feit bekent. De Hoge Raad had in een andere zaak al geoordeeld dat de verklaring van een verdachte in een adviesrapport van de reclassering niet voor het bewijs van het ten laste gelegde feit mag worden gebruikt. Wat geldt voor rapporten van de reclassering, geldt in beginsel ook voor andere voorlichtingsrapporten, zoals die van de Raad voor de kinderbescherming in een jeugdstrafzaak. Om die reden heeft het hof getracht de rechtspraak van de Hoge Raad te omzeilen door niet de in het rapport opgenomen verklaring van de verdachte voor het bewijs te gebruiken, maar de raadsonderzoeker als getuige ter terechtzitting van het hof te horen omtrent hetgeen de minderjarige verdachte haar in het kader van het onderzoek heeft verteld over het ten laste gelegde feit. Die verklaring is vervolgens als bewijsmiddel gebruikt.
In cassatie voert kantoorgenoot mr. Jan Boksem aan dat deze constructie onjuist is. Waar het op neer komt is dat de verdachte er op moet kunnen vertrouwen dat de informatie die hij geeft aan een rapporteur alleen gebruikt wordt voor het doel waarvoor die informatie wordt gegeven (te weten: het uitbrengen van een voorlichtingsrapport dat gebruikt wordt om de strafrechtelijke reactie zoveel mogelijk aan te passen aan de persoon van de dader en dat kan dienen ter voorbereiding van verdere hulpverlening). Het doorbreken van het vertrouwelijke karakter van het onderzoek, door de raadsonderzoekster als getuige te horen en de verklaring door de raadsonderzoekster voor het bewijs te gebruiken, is in strijd met de eisen die vanuit het belang van de rechtspleging aan het bewijs (en aan de verkrijging ervan) dienen te worden gesteld. Dat geldt in het bijzonder wanneer men te maken heeft met een kwetsbare verdachte – zoals in dit geval een minderjarige –, van wie mag worden aangenomen dat hij de consequenties van het meewerken aan het raadsonderzoek niet heeft kunnen overzien.
In de cassatieprocedure schaarde de advocaat-generaal zich achter het standpunt van de verdediging en adviseerde de Hoge Raad om het cassatieberoep te honoreren. De Hoge Raad besliste deze week helaas anders.
De Hoge Raad deelt de mening van de verdediging dat een verdachte ervan moet kunnen uitgaan dat de in het rapport vastgelegde gegevens niet voor een ander doel zullen worden gebruikt. In het belang van een goede rechtspleging in strafzaken tegen jeugdigen moet deze verwachting worden beschermd, aldus de Hoge Raad. Dat betekent dat een rapport van de RvdK in beginsel niet kan worden gebruikt voor het bewijs. Tot zover geen probleem. Hieruit vloeit evenwel volgens de Hoge Raad niet voort dat de opsteller van een dergelijk rapport niet als getuige een voor het bewijs bruikbare verklaring zou kunnen afleggen met betrekking tot hetgeen hij in verband met de totstandkoming van het rapport heeft waargenomen of ondervonden. Deze raadsonderzoeker kan zich immers beroepen op het verschoningsrecht. Nu hij dat niet heeft gedaan staat de deur open om de verklaring van deze raadsonderzoeker voor het bewijs te gebruiken.
Het gevolg van deze uitspraak kan zijn dat minderjarigen minder snel bereid zijn om medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een voorlichtingsrapport van de raad voor de Kinderbescherming. Dat is een slechte ontwikkeling voor een goede en adequate rechtsgang in jeugdzaken, nu de rechter minder volledig zal worden geïnformeerd over alle relevante omstandigheden van de verdachte. De Hoge Raad had de rechtsgang in jeugdzaken een dienst kunnen bewijzen met een andersluidende uitspraak. Een gemiste kans.
Mr. Tjalling van der Goot