Levenslang in ons land voldoet niet aan de eisen die het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dat oordeelt de Hoge Raad vandaag in een uitspraak tegen Faig B. Het gerechtshof in Den Haag legde in 2015 een levenslange gevangenisstraf op aan cliënt wegens – onder meer – de moord op een drietal vrouwen in Zwijndrecht en Helmond in mei 2011. Om de wetgever in de gelegenheid te stellen de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf aan de eisen van het Europese recht te laten voldoen, heeft de Hoge Raad de definitieve beslissing op het cassatieberoep in afwachting van de politieke besluitvorming aangehouden tot september 2017.
Klik hier voor de volledige uitspraak.
Door raadsman Jan Boksem was namens B. betoogd dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf aan zijn cliënt, gelet op de huidige wijze van tenuitvoerlegging van deze straf, een schending van artikel 3 EVRM oplevert. De Hoge Raad was dat met hem eens en overwoog dat een levenslange gevangenisstraf niet kan worden opgelegd indien niet reeds ten tijde van de oplegging duidelijk is dat er na verloop van tijd een reële mogelijkheid tot herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf bestaat, die in de daarvoor in aanmerking komende gevallen kan leiden tot verkorting van de straf of (voorwaardelijke) invrijheidstelling.
De mogelijkheid tot herbeoordeling dient aan diverse voorwaarden te voldoen. Volgens de Hoge Raad heeft als uitgangspunt te gelden dat de herbeoordeling na niet meer dan 25 jaar na oplegging van de levenslange gevangenisstraf plaatsvindt en dat na die termijn periodiek de mogelijkheid van herbeoordeling wordt geboden. Het opdragen van een herbeoordeling aan de rechter zou – aldus de Hoge Raad – een belangrijke waarborg vormen dat de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in overeenstemming met art. 3 EVRM plaatsvindt. Daarnaast zal gegarandeerd moeten zijn dat de veroordeelde zich moet kunnen voorbereiden op een eventuele terugkeer in de samenleving en dat in verband daarmee binnen het kader van de tenuitvoerlegging mogelijkheden tot resocialisatie worden geboden.
In het Nederlandse recht ontbreekt een specifieke, op de levenslange gevangenisstraf toegesneden mogelijkheid van herbeoordeling. De huidige tenuitvoerleggingspraktijk is daardoor onverenigbaar met de eisen die art. 3 EVRM stelt. Omdat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in een brief aan de Tweede Kamer heeft aangekondigd dat het de bedoeling is de Nederlandse praktijk in overeenstemming te brengen met de eisen die art. 3 EVRM stelt, heeft de Hoge Raad besloten de verdere behandeling van de zaak tegen B. aan te houden tot 5 september 2017.