De 51-jarige verdachte uit Groningen in de zogeheten Jumbozaak is ook de dader. Althans dat heeft de rechtbank in Groningen vandaag geoordeeld. De rechtbank acht bewezen dat onze cliënt in 2015 explosieven heeft gelegd bij een tweetal vestigingen van supermarktketen Jumbo in Groningen, een verjaardagskaart met explosieven heeft gestuurd naar Jumbo in Zwolle en dreigmails heeft verzonden waarin Jumbo onder dreiging van meer bommen werd gedwongen tot het afgeven van 2000 bitcoins. Aan cliënt is acht jaren gevangenisstraf opgelegd.
Onze cliënt ontkent elke betrokkenheid. De uitspraak is conform de eis van het OM.
De verdediging is zeer teleurgesteld in het vonnis. Volgens onze cliënt schakelt de rechtbank aannames, suggesties en vermoedens en waardeert deze vervolgens op tot bewijsmiddel. Zo is het feit dat onder de postzegel van de bombrief naar Zwolle dna van cliënt is aangetroffen een aanwijzing maar geen hard bewijs. Het betreft overdraagbaar materiaal (huidschilfers) dat heel gemakkelijk op een indirecte wijze aldaar terecht zijn gekomen. Het bewijs hiervan wordt in feite reeds door het dna-onderzoek zelf geleverd nu is geconstateerd dat sprake is van een mengprofiel met dna van meerdere personen. Als er volgens de rechtbank slechts één dader is, is in ieder geval ook dna van een onschuldige onder de postzegel of op de enveloppe terecht gekomen. Andersom is dan dus ook mogelijk. Het bewijst de gemakkelijke overdraagbaarheid van dna.
Datzelfde geldt voor het oordeel van de rechtbank dat het feit dat er dna onder een postzegel terecht is gekomen inhoudt – indien cliënt niet de dader is – dat de postzegel zeer kort nadat de dader en de verdachte in aanraking zijn gekomen “en verdachte welhaast bij het plakken aanwezig moet zijn geweest”. De rechtbank miskent daarmee dat uit onderzoek naar voren is gekomen dat het dna zowel onder de postzegel als op de enveloppe kan hebben gezeten. Bovendien is het onjuist dat celmateriaal van een persoon slechts een korte tijd bij een derde aanwezig is. Nu het huidschilfers betreffen, kunnen deze op talloze manieren en langdurig – bewust of onbewust – bij derden aanwezig zijn. Dus ook bij een dader.
Het bewijs van het versturen van de bombrief naar Jumbo in Zwolle is dus uiterst wankel.
De rechtbank overweegt vervolgens in haar vonnis waarom het cliënt is die ook de explosieven heeft gelegd bij een tweetal vestigingen van Jumbo in Groningen. Ten aanzien van één locatie stelt de rechtbank dat een haar is aangetroffen op het deksel van een emmer waarin een explosief was aangebracht. Volgens de rechtbank matcht dit dna met het profiel van cliënt. Op zichzelf is dat juist. Het betreft echter een zogeheten mitochondriaal dna-profiel; tienduizenden anderen hebben volgens het NFI een soortgelijk profiel. De bewijswaarde is dus gering. Bovendien is deze haar niet op lengte of kleur vergeleken met het haar van cliënt. De haar heeft bovendien vijf uren in weer en wind open en bloot op straat gelegen voordat het deksel werd veilig gesteld. Als de haar al van cliënt afkomstig is, is het niet per definitie een daderspoor.
Omdat bij de bom op de ene locatie in Groningen een kookwekker van het merk Leifheit is gebruikt en een dergelijke wekker ook is gebruikt op een andere locatie en cliënt dergelijke kookwekkers heeft gekocht, gaat de rechtbank er van uit dat cliënt ook degene is geweest die de beide explosieven heeft vervaardigd. Die conclusie vindt de verdediging te kort door de bocht. Temeer omdat de dader op beveiligingsbeelden is vastgelegd en cliënt op deze beelden niet is waar te nemen. Volgens de rechtbank zijn de beelden echter van slechte kwaliteit en sluiten de beelden cliënt als dader ook niet uit. Daarmee gaat de rechtbank in de visie van de verdediging voorbij aan het feit dat de jas, het typische loopje en de paraplu van de dader niet met cliënt kunnen worden gelinkt en hem aldus uitsluiten als dader.
De verdediging gaat zich beraden op het instellen van hoger beroep. De termijn hiervoor bedraagt veertien dagen na de uitspraak.