De rechtbank in Leeuwarden heeft vandaag aan Dick van der Aart, directeur van het inmiddels gefailleerde transportbedrijf Van der Aart Expeditie en Transport BV te Drachten een voorwaardelijke geldboete opgelegd. De rechtbank acht bewezen dat de BV in 2011 en 2012 haar vergunningen ten behoeve van het beroepsgoederenvervoer ter beschikking stelde aan derden. Dat is op grond van de wet verboden. De wet vereist dat slechts aan chauffeurs in dienstbetrekking vergunningen mogen worden afgegeven. Cliënt heeft aan de bewezen verklaarde handelingen feitelijk leiding heeft gegeven Het OM had een maximale werkstraf van 240 uur en een geldboete van € 10.000 geëist.
De rechtbank verwerpt de door de verdediging gevoerde verweren. Zo is volgens de rechtbank geen sprake van verjaring, hoewel voor overtredingen de verjaringstermijn drie jaren bedraagt en de feiten dateren van voor deze termijn. Nu echter de heer Van der Aart verweven was met de BV waaraan hij leiding gaf, brengen daden van vervolging jegens de BV volgens de rechtbank stuiting van de verjaring jegens Van der Aart als natuurlijke persoon met zich.
Volgens de rechtbank zijn de chauffeurs ‘derden’ aan wie vergunningen niet mochten worden gegeven nu Van der Aart met de tussen hem en diverse chauffeurs ingestelde constructie het ondernemersrisico ten dele op chauffeurs heeft afgewenteld. De BV nam de rijders in dienst; tegelijkertijd huurde de BV van deze rijders de vrachtwagen.
De gehanteerde constructie waarbij een arbeidscontract werd afgesloten en tegelijk een huurovereenkomst met deze werknemer werd gesloten, is in overleg en met toestemming van de belastingdienst, het pensioenfonds, de autoriteit die de vergunningen verstrekt, de brancheorganisatie en zelfs de Inspectie Leefomgeving en Transport toegepast. Volgens de rechtbank houdt dit echter niet in dat de formule op voorhand aan de bevoegde autoriteiten ter goedkeuring is voorgelegd. Om die reden is geen sprake, zoals raadsman Tjalling van der Goot had bepleit, van afwezigheid van alle schuld.
Omdat de feiten al oud zijn en cliënt en de BV direct na de uitspraak van de hoogste bestuursrechter (het College van Beroep voor het Bedrijfsleven) met de nu strafbaar geoordeelde gedragingen zijn gestopt, volstaat volgens de rechtbank een geldboete van € 2.500 voor elke van de vier ten laste gelegde overtredingen.
De verdediging beraadt zich omtrent het instellen van hoger beroep. Principieel is cliënt het met het vonnis oneens omdat in zijn visie geen sprake van derden aan wie vergunningen ter beschikking zijn gesteld maar van werknemers. Ook heeft cliënt moeite met het feit dat een daad van vervolging jegens een andere (rechts)persoon, nl. de BV, inhoudt dat ook cliënt rekening zou moeten houden met vervolging. Anderzijds houdt de rechtbank in de strafmaat sterk rekening met de achtergronden en wijkt in voor cliënt positieve zin fors af van de eis van de officier van justitie.
De hoger beroepstermijn bedraagt veertien dagen.