Om een heersend misverstand te ontzenuwen voelen wij de behoefte om te reageren op recente uitlatingen over de vraag of ouders van kinderen in de Amsterdamse zedenzaak het spreekrecht kunnen laten uitoefenen door hun raadsman.
Onlangs maakte de raadsman van diverse ouders in de Amsterdamse zedenzaak publiekelijk dat enkele ouderparen hem hadden verzocht namens hen ter terechtzitting het woord te voeren. De rechtbank had in december jl. reeds beslist dat de ouders van de betrokken jonge kinderen gebruik konden maken van een spreekrecht. De rechtbank heeft echter voorts geoordeeld dat de wet niet toestaat dat derden namens het slachtoffer of – in casu – de ouders van het slachtoffer het spreekrecht uitoefenen. Een advocaat mag dus niet namens diens cliënt spreken.
Volgens de advocaat van de ouders hadden veertien ouderparen aangegeven niet zelf te willen spreken omdat ze daarvoor te emotioneel zijn. Hun verzoek om hun raadsman namens hen het woord te laten voeren is door de rechtbank niet gehonoreerd.
Zoals bekend behartigen wij de belangen van Robert M, de hoofdverdachte in deze strafzaak. Hoewel wij ons realiseren dat wij beslissingen van de rechtbank niet behoeven te verdedigen, vraagt de gang van zaken in onze ogen om een korte reactie. Dit temeer omdat door de raadsman van de ouders fors verontwaardigd is gereageerd op de weigering door de rechtbank om toe te staan dat hij namens diens cliënten spreekrecht uitoefent. Blijkens publicaties zou hij het standpunt van de rechtbank in deze zelfs “een beetje bezopen” hebben genoemd. Ook diverse parlementariërs hebben publiekelijk de verontwaardiging gedeeld.
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen het mondelinge spreekrecht en het schriftelijke ´spreekrecht´. In het eerste geval wordt aan een slachtoffer of – zoals in de Amsterdamse zedenzaak – aan zijn ouders, de mogelijkheid geboden om ter terechtzitting mondeling te spreken over de gevolgen van het ten laste gelegde feit. In het andere geval wordt de mogelijkheid geboden om een zogeheten schriftelijke slachtofferverklaring op te stellen, welke door de voorzitter van de rechtbank wordt voorgedragen. Deze verklaring maakt dan deel uit van het procesdossier.
De discussie over het bestaan van spreekrecht voor ouders heeft zich tot nu toe enkel en alleen geconcentreerd op het mondelinge spreekrecht. Een schriftelijke slachtofferverklaring kan dus – ook in de ogen van de rechtbank – gewoon worden opgesteld en aan het dossier worden toegevoegd. Deze verklaring wordt ter terechtzitting uitgesproken door de voorzitter van de rechtbank.
De verdediging is zich bewust van het feit dat bij ouders de behoefte leeft dat de impact van de feiten onder de aandacht van de rechtbank wordt gebracht. Het ontgaat haar echter wat de toegevoegde waarde zou zijn indien niet de voorzitter van de rechtbank maar de raadsman van de ouders de schriftelijke slachtofferverklaring zou voordragen. Niet valt in te zien dat de belangen van de ouders die niet zelf mondeling willen of kunnen spreken door het standpunt van de rechtbank worden geschaad.
Mr. Tjalling van der Goot